Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, 1998-2022

In 2022 was de totale bruto elektriciteitsproductie nagenoeg gelijk ten opzichte van 2021. De afgelopen jaren is de bijdrage van fossiele brandstoffen in de elektriciteitsproductie lager geworden ten gunste van hernieuwbare energiedragers. Deze trend heeft zich in 2022 doorgezet. Kwam in 2016 nog 81 procent van de totale elektriciteitsproductie uit fossiele brandstoffen, in 2022 was dit nog 55 procent. De relatieve bijdrage van elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiedragers steeg in die jaren van 13 procent naar 40 procent.

Inzet van brandstoffen bij elektriciteitsproductie

In 2022 is in totaal 764 PJ (nader voorlopig cijfer) aan energiedragers ingezet voor de Nederlandse elektriciteitsproductie. De inzet is daarmee 8,6 procent lager dan in 2021. Vooral de inzet van aardgas daalde, van 463 PJ naar 393 PJ.

Inzet van fossiele brandstoffen

In 2022 kwam 73 procent van alle brandstofinzet ten bate van de elektriciteitsproductie uit fossiele brandstoffen. Aardgas en steenkool werden hiervan het meest ingezet, met respectievelijk aandelen van 51 procent en 16 procent.
Naast fossiele brandstoffen werden biomassa (16 procent), kernenergie (5 procent) en andere energiedragers ingezet (6 procent) bij de productie van elektriciteit.

Inzet van en productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiedragers

In 2022 komt 40 procent van de elektriciteitsproductie uit hernieuwbare energiedragers. Naast biomassa (8 procent) draagt vooral windenergie (18 procent) bij aan de productie van hernieuwbare elektriciteit. Elektriciteit uit zon is de laatste paar jaar sterk gegroeid tot 14 procent in 2022. Waterkracht neemt in Nederland een beperkte plaats in. Bij de inzet voor hernieuwbare elektriciteit wordt alleen de inzet van biomassa meegeteld. Elektriciteit uit zon-, wind-, en waterkracht wordt direct gewonnen uit deze energiedragers en telt derhalve niet mee bij de inzet.

Elektriciteitsproductie

In 2022 werd 438 PJ aan elektriciteit geproduceerd, iets minder dan de 444 PJ in recordjaar 2020. Van de elektriciteitsproductie in 2022 komt 47 procent uit elektriciteitscentrales en 53 procent uit decentraal geplaatste installaties bij onder andere de industrie, landbouw en gezondheidszorg.

Warmteproductie

Bij het verbranden van energiedragers voor de productie van elektriciteit ontstaat warmte. Een deel hiervan wordt nuttig gebruikt met behulp van warmtekrachtkoppelingsinstallaties (WKK). Deze warmte wordt bijvoorbeeld gebruikt voor procesverwarming in de industrie, kasverwarming in de glastuinbouw en stadsverwarming. In 2022 is de productie van nuttig gebruikte warmte uit WKK 13 procent lager dan in 2021. De grootste daling vond plaats in de glastuinbouw. De hogere energieprijzen in 2022 als gevolg van de oorlog in Oekraïne speelde daarbij een belangrijke rol.

Toelichting elektriciteit- en warmteproductie

Elektriciteit wordt in Nederland voor een groot deel opgewekt in elektriciteitscentrales. Daarnaast wordt elektriciteit ook decentraal geproduceerd door de industrie, energiebedrijven, glastuinbouw en gezondheidszorg in onder andere warmtekrachtinstallaties (WKK). Met name bij de industrie is de eigen energievoorziening veelal in een afzonderlijk bedrijf ondergebracht. Zo'n bedrijf is veelal een joint-venture van een energiebedrijf en een onderneming.

Toelichting centrale en decentrale elektriciteitsproductie

Centrale productie van elektriciteit betreft de productie van elektriciteit door thermische of nucleaire centrales die regulier leveren aan het landelijke hoogspanningsnet. Dit worden ook wel de elektriciteitscentrales genoemd. Het landelijke hoogspanningsnet wordt beheerd door TenneT en bestaat uit de netten met een spanning van 110 kV en hoger.
Alle overige elektriciteitsproductie betreft decentrale productie: productie door thermische installaties die leveren aan een bedrijfsnetwerk of aan het openbare midden- of laagspanningsnet (lager dan 110 kV), plus alle productie van elektriciteit uit windenergie, waterkracht en zonne-energie. Decentrale thermische installaties staan opgesteld in bijvoorbeeld de glastuinbouw, voedings- en genotsmiddelenindustrie, papierindustrie, chemie, gezondheidszorg, en afvalverbranding.
Thermische centrales wekken elektriciteit op door het verbranden van brandstoffen als aardgas, steenkool en biomassa. Nucleaire centrales (kerncentrales) wekken elektriciteit op met de warmte die vrijkomt bij splitsing van atoomkernen in een kernreactor.

Bronnen

Relevante informatie

  • Meer informatie over het verbruik van energiedragers is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Inzet energiedragers en bruto elektriciteitsproductie
Omschrijving
Ontwikkeling van de inzet van energiedragers bij de elektriciteitsproductie en ontwikkeling van de bruto hoeveelheid geproduceerde elektriciteit en warmte. Voor de inzet wordt alleen de inzet van brandstoffen gerapporteerd die verbruikt worden voor de productie van elektriciteit en bijkomende warmte. De elektriciteit die wordt geproduceerd uit zon, wind, en waterkracht wordt direct gewonnen en telt daarom niet mee bij de inzet.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
Berekening op basis van enkele maand-, kwartaal- en jaarenquêtes van het CBS en registraties van diverse instellingen als TenneT, Gasunie en Energie-Nederland. Meer informatie vindt u in de korte onderzoekbeschrijvingen Nederlandse energiehuishouding (NEH) (CBS) en Productiemiddelen elektriciteit (CBS).
Geografische verdeling
Nederland
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Elektriciteit in Nederland (CBS, 2015)
Betrouwbaarheidscodering
Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representa-tiviteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Bekijk meer Bekijk minder

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Bruto elektriciteitsproductie en inzet energiedragers, 1998-2022 (indicator 0019, versie 27,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.