Opgesteld warmtekrachtvermogen, 1998-2010

U bekijkt op dit moment een archiefversie van deze indicator. De actuele indicatorversie met recentere gegevens kunt u via deze link bekijken.

In 2010 is het totale opgestelde warmtekrachtvermogen licht gedaald ten opzichte van 2009.

Ontwikkeling totale warmtekrachtvermogen

In 2009 en 2010 stagneert de groei in het elektrisch warmtekrachtvermogen (WKK-vermogen). Tussen 2004 en 2008 neemt het WKK-vermogen nog toe met gemiddeld 6 procent per jaar. Er is in die periode vooral een toename in het decentrale vermogen doordat er in de glastuinbouw meer gasmotoren worden ingezet.

Warmtekrachtvermogen in 2010

Eind 2010 bedraagt het in Nederland opgestelde WKK-vermogen 12,3 GW (voorlopig cijfer), ruim 46 procent van het totaal opgestelde elektriciteitsvermogen (26,6 GW).
Eind 2009 stond er nog 5 procent meer aan WKK-vermogen in Nederland opgesteld. Vooral de centrale elektriciteitsopwekking daalt tussen 2009 en 2010 door uitgebruikname het opgestelde WKK-vermogen. Bij de decentrale elektriciteitsopwekking is er bij enkele sectoren (industrie totaal, land- en tuinbouw, afvalverbranding) nog sprake van een lichte groei.

Toelichting centrale en decentrale installaties

Centrale productie van elektriciteit betreft de productie van elektriciteit door thermische of nucleaire installaties die regulier leveren aan het landelijke hoogspanningsnet. Dit worden ook wel de elektriciteitscentrales genoemd. Het landelijke hoogspanningsnet wordt beheerd door TenneT en bestaat uit de netten met een spanning van 110 kV en hoger.
Alle overige elektriciteitsproductie betreft decentrale productie: productie door thermische installaties die leveren aan een bedrijfsnetwerk of aan het openbare midden- of laagspanningsnet (lager dan 110 kV), plus alle productie van elektriciteit uit windenergie, waterkracht en zonne-energie. Decentrale thermische installaties staan opgesteld in bijvoorbeeld de glastuinbouw, voedings- en genotsmiddelenindustrie, papierindustrie, chemie, gezondheidszorg, en afvalverbranding.
Thermische installaties wekken elektriciteit op door het verbranden van brandstoffen als aardgas, steenkool en biomassa. Nucleaire centrales (kerncentrales) wekken elektriciteit op met de warmte die vrijkomt bij splitsing van atoomkernen in een kernreactor.

Relevantie

Het overgrote deel van de opgewekte elektriciteit in Nederland wordt geproduceerd door verbranding van fossiele brandstoffen. De warmte die daarbij ontstaat, kan nuttig worden gebruikt door toepassing van warmtekrachtkoppeling. Het hogere rendement dat daarmee uit de brandstoffen wordt gehaald beperkt de uitstoot van schadelijke stoffen, zoals het broeikasgas kooldioxide (CO2). Warmtekrachtkoppeling levert daardoor een belangrijke bijdrage aan het behalen van de doelstellingen zoals geformuleerd in het Kyoto-protocol.

Bronnen

Relevante informatie

  • Meer informatie over de productie van duurzame energie is te vinden in de databank StatLine van het CBS.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Opgesteld warmtekrachtvermogen
Omschrijving
Ontwikkeling van het centrale en decentrale opgestelde warmtekrachtvermogen in Nederland. Het decentraal opgestelde vermogen is uitgesplitst naar bedrijfstak.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)
Berekeningswijze
De cijfers worden verkregen uit een jaarlijkse enquête van het CBS onder bedrijven die elektriciteit produceren, aangevuld met enquêtes over duurzame energie, rioolwaterzuiveringsinstallaties en landbouw. Het artikel Nederlandse energiehuishouding (NEH) (CBS, 2012) geeft een korte beschrijving van de onderzoeksmethode.
Geografische verdeling
Nederland
Andere variabelen
Er zijn cijfers over de productie van elektriciteit, de productie van de warmte die daarbij voor nuttig gebruik vrijkomt, de inzet van brandstoffen, duurzame energiebronnen, en het opgestelde elektrisch en thermisch vermogen. De cijfers worden gegeven per type installatie, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar warmtekrachtkoppelingsinstallaties en overige installaties.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Nederlandse energiehuishouding (NEH) (CBS, 2012)
Opmerking
De verdeling centraal - decentraal is in deze versie van de indicator anders dan in de vorige versie. In deze versie is de indeling gebaseerd op de plaats (economische sector) waar de WKK-installatie zich bevindt. In de vorige versie werden warmtekrachtinstallaties bij bedrijfstakken in de industrie die een joint venture vormen met energiebedrijven toegekend aan de energiebedrijven.
Betrouwbaarheidscodering
Centraal bij energiebedrijven: A (integrale enquête);
Energiebedrijven (incl. joint ventures): C (schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd);
Raffinaderijen en winningsbedrijven: B (schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is);
Chemie, voeding- en genotmiddelenindustrie, papierindustrie: B (schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is);
Overige industrie: C (schatting, gebaseerd op een groot aantal (accurate) metingen; de representativiteit is grotendeels gewaarborgd);
Land- en tuinbouw: D (schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake);
Afvalverbranding: B (schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is);
Gezondheidszorg en overig: D (schatting, gebaseerd op een aantal metingen, expert judgement, een aantal relevante feiten of gepubliceerde bronnen terzake).

Archief van deze indicator

Actuele versie
versie‎
25
Bekijk meer Bekijk minder
versie‎
22
versie‎
21
versie‎
20
versie‎
17
versie‎
15
versie‎
14
versie‎
12
versie‎
11
versie‎
10
versie‎
08
versie‎
07
versie‎
06

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Opgesteld warmtekrachtvermogen, 1998-2010 (indicator 0387, versie 15,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.