Fauna van de duinen, 1990-2021

Populaties van veel kenmerkende diersoorten van de open duinen zijn achteruitgegaan sinds 1990. Dat komt door vergrassing en verstruiking van de duinen en doordat het aantal konijnen is afgenomen.

Trends fauna in duinen

De voor duinen kenmerkende broedvogels, dagvlinders, en reptielen gaan gemiddeld achteruit in populatie-aantal (eerste tabblad). Van de 29 diersoorten in deze indicator gaan er 8 vooruit en 19 achteruit. Voorbeelden van achteruitgaande soorten zijn tapuit en wulp. Enkele andere kenmerkende broedvogelsoorten gaan juist vooruit, waaronder boompieper en roodborsttapuit. Dagvlinders gaan als groep achteruit; reptielen gaan enigszins vooruit als groep. Door de achteruitgang van vooral kenmerkende vogels en dagvlinders is de ecosysteemkwaliteit van de duinen verminderd.

Vergrassing en verstruiking

De achteruitgang van veel kenmerkende diersoorten hangt samen met de vergrassing en verstruiking van de duinen. De oorzaken van deze achteruitgang zijn het vastleggen van het duinlandschap waardoor deze veel minder verstuift dan vroeger en de stikstofdepositie. De stikstofdepositie is onder meer afkomstig van industrie en landbouw, maar ook van een verhoogde uitstoot van ammoniak door algen in de kustzone van de Noordzee. De algengroei lijkt gestimuleerd door stikstof afkomstig van de landbouw die via de rivieren in de kustzone is terecht gekomen.

Konijnen

Ook de afname van het aantal konijnen heeft bijgedragen aan het dichtgroeien van de duinen met grassen en struiken. Konijnen hielden voorheen de vegetatie in de duinen kort, maar deze dieren hebben sinds de tweede helft van de 20e eeuw ernstig te lijden gehad onder twee verschillende virusziektes: myxomatose en RHD. Na 2003 treedt er in de duinen enig herstel van de populatie op (zie tweede tabblad). De achteruitgang van konijnen draagt ook bij aan de afname van de tapuit, doordat tapuiten als regel in konijnenholen broeden.

Andere factoren

Daarnaast zijn er andere factoren die een rol spelen bij de trends van de kenmerkende diersoorten. Zo profiteert de zandhagedis van de warmere zomers in de laatste decennia. Sommige broedvogels zijn lokaal achteruitgegaan door verhoogde predatiedruk van havik en vos.

Maatregelen

Met herstelmaatregelen waaronder het creëren van verstuivingsplekken, het verwijderen van struiken en bomen en het inzetten van grote grazers proberen beheerders het dichtgroeien van de duinen tegen te gaan. Dat lukt echter maar beperkt. De bedekking door bomen en struiken in de duinen neemt nog toe en in droge duinen neemt het aantal kenmerkende plantensoorten af.

Bronnen

  • Boele A., van Bruggen J., Goffin B., Kavelaars M., Koffijberg K., Vergeer J.W. & van der Meij T. 2022. Broedvogels in Nederland in 2021. Sovonrapport 2022/59. Sovon Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen.
  • Noordijk, H., A. Hollander, F. Sauter en W.A.J. van Pul (2014). Ammoniakdepositie in de duinen langs de Noordzee- en Waddenzeekust: analyse van het verschil tussen gemeten en met OPS gemodelleerde concentraties. RIVM Rapport 680030001/2014, Bilthoven.
  • Olff, H. en S.F. Boersma (1998). Lange termijn veranderingen in de konijnenstand van Nederlandse duingebieden. Oorzaken en gevolgen voor de vegetatie. Rapport Landbouwuniversiteit Wageningen.
  • Oosten, H.H. van, P. Beusink, P, de Boer, L. van den Bremer, L. Dijksen, O. Klaassen O., F. Majoor, C. van Turnhout en S. Waasdorp (2008). De laatste karakteristieke vogels van het open duin: de dynamiek van populaties op de rand van uitsterven - en oplossingen. SOVON-onderzoeksrapport 2008/17. Stichting Bargerveen, Nijmegen / SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen.
  • Strien, A.J. van, J.J.A. Dekker, M. Straver, T. van der Meij, L.L. Soldaat, A. Ehrenburg en E. van Loon (2012). Occupancy dynamics of wild rabbits (Oryctolagus cuniculus) in the coastal dunes of the Netherlands with imperfect detection. Wildlife Research 38: 717-725.
  • Swaay, C.A.M. van, K. Veling, J. Kok en A.J. van Strien (2015). 25 Jaar vlinders tellen. Rapport VS2015.002, De Vlinderstichting, Wageningen.

Technische toelichting

Naam van het gegeven
Fauna van de duinen
Omschrijving
Ontwikkeling populaties van broedvogels, dagvlinders en reptielen in de open duinen, en apart de trend van konijnen in de duinen.
Verantwoordelijk instituut
Centraal Bureau voor de Statistiek
Berekeningswijze
SoortenDe indicator (op het eerste tabblad) bestaat uit de gemiddelde trend van alle voor duinen kenmerkende diersoorten van drie soortgroepen (19 soorten broedvogels, 8 soorten dagvlinders en 2 soorten reptielen). Deze diersoorten zijn geselecteerd omdat zij meer voorkomen in de open duinen en andere open natuurgebieden dan in bossen, moeras- en watergebied, agrarisch gebied of stedelijk gebied. Zie verder Van Strien et al. (2016) voor de gebruikte methode om kenmerkende diersoorten te identificeren. Op het tweede tabblad staan indexcijfers van het konijn. Dat is geen kenmerkende duinsoort, maar de trend van het konijn is van belang omdat deze soort veel invloed heeft op vergrassing en verstruiking in de duinen.Aantalsgegevens zijn ontleend aan de landelijke meetnetten broedvogels, dagvlinders, reptielen en dagactieve zoogdieren (konijn) van het Netwerk Ecologische Monitoring. Daarmee zijn per soort jaarlijkse indexcijfers berekend met behulp van Poisson regressie (zie Methode indexcijfers TRIM; alle soorten zijn geanalyseerd met het standaardmodel met jaar- en meetpunteffecten.Op het tweede tabblad staan de met TRIM geschatte geïndexeerde aantallen konijnen in het voorjaar.Berekening groepsindicator (multi-species indicator, MSI)De volgende stappen worden doorlopen om tot groepsindexen te komen. De indexen per soort worden daarbij aangepast, maar alleen gedurende het berekenen van de groepsindexen.1. Van de indexen per soort wordt het maximum van de tijdreeks op 100 gezet. Bij soorten die gedurende de tijdreeks zowel in hele lage als hele hoge absolute aantallen voorkomen wordt op deze manier - in combinatie met het instellen van een minimum indexwaarde van 1 - vermeden dat een toename van 1 naar 2 individuen eenzelfde effect op de indicator heeft als een toename van 1000 naar 2000 individuen. 2. Als er van een soort in de eerste jaren geen indexcijfers beschikbaar zijn dan worden deze eerst met een kettingmethode afgeleid uit de indexcijfers van andere soorten.3. Vanwege de onmogelijkheid meetkundig te middelen wanneer de waarde 0 deel uitmaakt van de verzameling, worden indexcijfers van 0 opgehoogd naar 1. Indexcijfers die vallen tussen 0 en 1 worden eveneens opgehoogd naar 1.4. Grote populatietoenamen of -afnamen van het ene jaar t.o.v. het jaar ervoor komen van nature wel eens voor. Om de invloed van al te extreme toe- of afnamen van een soort op de indicator van een hele groep enigszins te temperen wordt, conform de methode van de mondiale Living Planet Index, een maximum gesteld aan de relatieve jaar-op-jaar toe- of afname van een factor 10.5. Om de groepsindicator te berekenen worden de (bewerkte) jaarlijkse indexcijfers meetkundig gemiddeld over alle soorten in de groep (Van Strien et al., 2016). Meetkundig middelen betekent dat een halvering van de populatiegrootte van een soort wordt gecompenseerd door de verdubbeling van die van een andere soort.6. Door de gemiddelde indexen is een flexibele trend berekend met een 95% betrouwbaarheidsinterval. Het betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de betrouwbaarheid van de indexcijfers van de afzonderlijke soorten (Soldaat et al., 2017). In de jaren waarin veel soorten ontbreken is de indicator minder betrouwbaar, maar de omvang van deze onbetrouwbaarheid is onbekend.Een breed betrouwbaarheidsinterval betekent dat er enkele of meerdere soorten zijn met minder betrouwbare indexcijfers (grote standaardfouten). Daardoor zal ook het jaarcijfer van de indicator minder betrouwbaar zijn en is het precieze verloop van de trendlijn minder goed te bepalen. Een smal betrouwbaarheidsinterval betekent dat de indexcijfers van de meeste soorten heel betrouwbaar zijn (kleine standaardfouten). Ook indexcijfers van soorten die sterke jaar-op-jaar schommelingen vertonen, kunnen heel betrouwbaar zijn. Uit de trendschattingen en betrouwbaarheidsintervallen daarvan zijn trendklassen afgeleid.7. De trendlijn wordt herschaald zodat de trend in het beginjaar (of een ander gekozen jaar) op 100 staat.
Basistabel
De tabel met indexcijfers van afzonderlijke soorten is te vinden onder 'Download data'.
Geografische verdeling
De indicator is voor zover mogelijk berekend met gegevens van meetpunten die in de duinen liggen.
Verschijningsfrequentie
Jaarlijks
Achtergrondliteratuur
Soldaat, L., J. Pannekoek, R. Verweij, C. van Turnhout en A. van Strien (2017). A Monte Carlo method to account for sampling error in multi-species indicators. Ecological Indicators 81: 340-347.Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50: 1450-1458.Strien, A.J. van, A.W. Gmelig Meyling, J.E. Herder, H. Hollander, V.J. Kalkman, M.J.M. Poot, S. Turnhout, B. van der Hoorn, W.T.F.H. van Strien-van Liempt, C.A.M. van Swaay, C.A.M. van Turnhout, R.J.T. Verweij en N.J. Oerlemans (2016). Modest recovery of biodiversity in a western European country: The Living Planet Index for the Netherlands. Biological Conservation 200: 44-50.
Opmerking
In de vorige versie van deze indicator stond dat het aantal kenmerkende plantensoorten in de droge duinen toenam. Daarbij werd verwezen naar de inmiddels opgeheven indicator 1603, met trends in het aantal bezette 1x1 km-hokken van planten. Er is echter voortschrijdend inzicht dat dat schaalniveau geen goed beeld geeft van de werkelijke trends in het voorkomen van plantensoorten van droge duinen.
Betrouwbaarheidscodering
B. Schatting gebaseerd op een groot aantal (zeer accurate) metingen, waarbij representativiteit van de gegevens vrijwel volledig is.

Archief van deze indicator

Referentie van deze webpagina

CBS, PBL, RIVM, WUR (2024). Fauna van de duinen, 1990-2021 (indicator 1123, versie 20,

) www.clo.nl. Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), Den Haag; PBL Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag; RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven; en Wageningen University and Research, Wageningen.